14-Oct-2014 11:12
"ROTTEN"
Vreemd hoe ze daar ligt in mijn armen.
Het ver-vreemde omdat ik voel dat ze ligt terwijl we staan.
Ze is de jongste niet meer, al zou ik haar leeftijd zelfs bij benadering niet kunnen inschatten.
Het is niet het energieke of bruisende leven van de jeugd dat ik omvat,
maar diep binnenin brand een kaars met een zeer lange adem.
Als een olympische vlam overgeleverd vanuit de klassieke tijden.
Refererend aan niemand anders dan aan haarzelf.
Soms lijkt het of zij het is die mij de vloer over draagt.
Gelijk een gevallen soldaat in de armen van zijn moeder.
Vreemd weer dat horizontale beeld terwijl we rechtstandig onze verbintenis de tijd in schuifelen.
Wat ik ruik zijn de opgedroogde tranen die vanuit haar boezem omhoog stijgen.
Zijn het de hare? Of van al die, die met gesloten ogen aan haar borsten hebben gelegen.
Haar handen omvatten, zetten me aan tot een langzame ontbinding.
Langzaam werken ze mijn levende huid om tot humus.
Het omwoelen van verse aarde op bergwand.
De muziek vervliegt in ijle stoten en hangt als onweersbuien aan de bovenste rand.
Haar lichaam is op verschillende plaatsen lichtjes geknakt.
Gerestaureerde balans die op mij komt leunen.
Getordeerd, omstrengeld, een klimop volop in najaars groen.
Niet frontaal maar aan de zijde grijpt ze in mijn aarde, en ik kom in haar schaduw schuilen.
Dreigend, deze door noten bezwangerde ruimte, bloot de rijpe vrucht;
levend wezen op weg naar de dood.
Ze trekt zich nog dichter tegen me aan met armen die van liefde krimpen.
Armen die het eisen niet kennen en me langzaam transformeren.
Hier schuilt de frisheid in onomkeerbaar proces.
Uit liefde laat ze de muren onder zich verbrokkelen om zichzelf ten gronde te dragen.
Ze maakt dat mijn voeten in de aarde woelen, die vochtig in mijn zolen kruipt.
Haar adem waait om mijn huid en harenen een stem die in mijn oren vaart zegt,
“zullen we nu weer dansen op de muziek”.
De lucht is verzadigd en noten storten zich als bakken uit de hemel.
We zijn doorweekt en plakken aan elkaar met het stroop dat druipt uit onze bruine plekken.
(Gistend elixer, alcoholisch zwaar, ontsmettend, benevelend.)
Het zijn onze gekwetste plekken die elkaar hebben gevonden en zich in elkaar zuigen.
“Rotten” lacht ze zacht, “you have to be rotten”.
bennie 2011
"ROTTEN"
Vreemd hoe ze daar ligt in mijn armen.
Het ver-vreemde omdat ik voel dat ze ligt terwijl we staan.
Ze is de jongste niet meer, al zou ik haar leeftijd zelfs bij benadering niet kunnen inschatten.
Het is niet het energieke of bruisende leven van de jeugd dat ik omvat,
maar diep binnenin brand een kaars met een zeer lange adem.
Als een olympische vlam overgeleverd vanuit de klassieke tijden.
Refererend aan niemand anders dan aan haarzelf.
Soms lijkt het of zij het is die mij de vloer over draagt.
Gelijk een gevallen soldaat in de armen van zijn moeder.
Vreemd weer dat horizontale beeld terwijl we rechtstandig onze verbintenis de tijd in schuifelen.
Wat ik ruik zijn de opgedroogde tranen die vanuit haar boezem omhoog stijgen.
Zijn het de hare? Of van al die, die met gesloten ogen aan haar borsten hebben gelegen.
Haar handen omvatten, zetten me aan tot een langzame ontbinding.
Langzaam werken ze mijn levende huid om tot humus.
Het omwoelen van verse aarde op bergwand.
De muziek vervliegt in ijle stoten en hangt als onweersbuien aan de bovenste rand.
Haar lichaam is op verschillende plaatsen lichtjes geknakt.
Gerestaureerde balans die op mij komt leunen.
Getordeerd, omstrengeld, een klimop volop in najaars groen.
Niet frontaal maar aan de zijde grijpt ze in mijn aarde, en ik kom in haar schaduw schuilen.
Dreigend, deze door noten bezwangerde ruimte, bloot de rijpe vrucht;
levend wezen op weg naar de dood.
Ze trekt zich nog dichter tegen me aan met armen die van liefde krimpen.
Armen die het eisen niet kennen en me langzaam transformeren.
Hier schuilt de frisheid in onomkeerbaar proces.
Uit liefde laat ze de muren onder zich verbrokkelen om zichzelf ten gronde te dragen.
Ze maakt dat mijn voeten in de aarde woelen, die vochtig in mijn zolen kruipt.
Haar adem waait om mijn huid en harenen een stem die in mijn oren vaart zegt,
“zullen we nu weer dansen op de muziek”.
De lucht is verzadigd en noten storten zich als bakken uit de hemel.
We zijn doorweekt en plakken aan elkaar met het stroop dat druipt uit onze bruine plekken.
(Gistend elixer, alcoholisch zwaar, ontsmettend, benevelend.)
Het zijn onze gekwetste plekken die elkaar hebben gevonden en zich in elkaar zuigen.
“Rotten” lacht ze zacht, “you have to be rotten”.
bennie 2011